Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/476

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

GRAND.


  • men geregeld op, en zijn berekend voor de krachten der jeugdige leerlingen; Graduation, [gr|adju`e`i[vs]'n], geregelde opklimming, verdeeling, promotie, terugbrenging van eene vloestof tot eene bepaalde hoeveelheid (door verdamping); Graduator, [gr`adju|e|it[e]], graadboog, stroomregelaar.
  • Gradus, [gr`e`id[e]s], woordenboek voor klassieke prosodie (eig. — ad Parnassum).
  • Graft, [grâft], subst. entrijs; harde arbeid; knevelarij (Amer.); verb. enten; zwoegen; —ing-knife; —ing-wax.
  • Graham bread, [gr`e`i[e]mbr|ed], brood van grof gemalen tarwe; Gr`ahamite = vegetariër.
  • Grail, [greil], (Heilige) Graal.
  • Grain, [grein], graan, koren, korrel, grein, draad (van hout of vleesch), weefsel, roode verfstof (cochenille), hart, gemoed, aard, vork, harpoen; verb. korrelen; marmeren, aderen (schilderwerk): He has no — of sense = geen greintje verstand; He has a — of allowance = hij krijgt maar een bitter beetje; Against the — = tegen den draad in; It goes against the — with me = het stuit mij tegen de borst; First they rubbed the old man against his —, and then smoothed him down again = eerst maakten zij den ouden man kwaad; That is dyed in — = in de wol geverfd; He is a rogue in — = doortrapte schurk; —s = afgewerkte mout: —s of Paradise Paradijskorrels; — shipments = korenladingen; —ed = ruw, korrelig, in de wol geverfd, gemarmerd (van verven); —er = schilder (die het hout imiteert), ook: zijn borstel of kam; leerlooiersloog, looiersmes; —ing = looien met vogelmest; imitatiehout-*schilderwerk; —-staff, [st|âf], stok met vorkvormige uiteinden; —y = vol graan, korrels of pitten.
  • Gram, [gram], keker; gram.
  • Gramercy, [gr[e]m`[â]si], Dank u wel! Goddank! Sapperloot!
  • Graminaceous, [gr|amin`e`i[vs][e]s], grasachtig; Graminivorous, [gr|amin`iv[e]r[a]s], grasetend.
  • Grammar, [gr`am[e]], spraakkunst, richtig spraakgebruik; —-school = gymnasium, Latijnsche school; —ian, [gr[e]m`êri[e]n], taalkundige; Grammatical, [gr[e]m`atik'l], taalkundig, spraakkunstig.
  • Gramme, [gram], gram (= 15,432 troy grains).
  • Gramophone, [gr`am[e]f|o|un], gramophoon.
  • Grampian, [gr`ampi[e]n]: The —s = — Hills, Mountains.
  • Grampus, [gr`amp[e]s], bruinvisch, zwaardvisch, etc.
  • Granada, [gran`âd[e]].
  • Granary, [gr`an[e]ri], korenschuur, korenzolder.
  • Grand, [grand], grootsch, voornaam, beroemd, edel, waardig, prachtig: They do the — at our expense = zij hangen den heer uit; — total = algemeen totaal; —-aunt = oud-tante; —child = kleinkind; —daughter = kleindochter; —-duke = groothertog; —father = grootvader; —father's clock = ouderwetsche staanklok; —-juror = lid van de —-jury = de jury, die onderzoekt of er reden is dat de beschuldigde door de petty jury