Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/485

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

GROVE.


  • grutten (brij); droesem; —y, [gr`a`uti], norsch, verdrietig.
  • Grove, [grouv], boschje; (heilig) woud, (poet.): Image of the —, zie 2 Kon. XXI, 7.
  • Grovel, [gr`ov'l], (op de aarde) kruipen (ook fig.); liederlijk zijn; —ler = kruiper, ploert.
  • Grow, [grou], groeien, wassen, worden, voortkomen, vermeerderen, aankleven, kweeken, voortbrengen: The leaf —s out of the stem = komt voort uit; He grew up to man-*hood = bereikte den mannelijken leeftijd; The book —s upon the reader = des lezers belangstelling in het boek neemt bij het lezen toe; Drinking will — upon a man = de gewoonte van drinken wordt gewoonlijk sterker; He —s a moustache = laat zijn snor staan; They have —n together = zijn volkomen één geworden; —er = verbouwer: Slow —ers = langzaam groeiende boomen; —ing weather = groeizaam weer; —ing-ups = aankomende jongelui; —n = gegroeid, tot volle rijpheid ontwikkeld: A full—-n man = volwassen man; Over half—-n = meer dan half volwassen; Two thirds —n; When you are —n = groot; The ground was —n over with weeds = bedekt met onkruid; —th = groei, toeneming, gewas, aanwas, voortbrengsel, oorsprong: Wines of good —th; Of one's own —th = zelf gekweekt.
  • Growl, [graul], subst. geknor, gebrom, geklaag; verb. brommen, snauwen, knorren; —er = brompot; rammelkast; —ery = studeerkamertje.
  • Grub, [gr[a]b], subst. pop of larve, kort en dik manneke, dwerg, vuil en slordig persoon, voedsel; verb. (op)graven, uitgraven, ploeteren; blokken, schransen, voeren: He knelt down a —, and rose a butterfly = toen hij knielde was hij een plebejer, toen hij opstond was hij een ridder; An intermediate — between sycophant and oppressor = een nieteling tusschen vleier en tiran; In — = druk aan 't werk; He is fond of his — = hij houdt veel van eten; — and bub = eten en drinken; —ber = schranser, blokker, schoffel; —bery = volksgaarkeuken; Money —bing = geldschrapend; —bing-axe (—-hoe) = schoffel; —by = onzindelijk, vuil, versleten, dwergachtig.
  • Grub Street, [gr`[a]bstrît], subst. de tegenwoordige Milton Street (in Londen), waar arme loonschrijvers gewoonlijk woonden; vandaar ook: nietswaardig letterkundig product, of prulschrijver; adj. armzalig, nietswaardig.
  • Grudge, [gr[a]d[vz]], subst. wrok, haat, afgunst; verb. wrok koesteren, onwillig zijn, tegenzin hebben, misgunnen, met leede oogen aanzien, aanmerkingen maken op: He bears me a — = heeft een wrok tegen mij; I owe you a — for doing this = ik ben boos op je, datje{{...; He —s himself nothing = ontzegt zich niets; He —s me the light of my eyes = hij gunt mij {{... niet; —r = afgunstige, brompot; Grudgingly = ongaarne.
  • Gruel, [gr`û[e]l], gruwel of pap: I have given him his — = ik heb hem zijn vet ge{{peh