Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/493

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HAIR.


  • rijtuig, huurkoets; —-coachman = koetsier van een huurrijtuig.
  • Haddock, [h`ad[e]k], schelvisch.
  • Hade, [heid], subst. steile ingang van eene mijn; verb. hellen (van mijnaderen).
  • Hades, [h`e`idîz], schimmenrijk.
  • Hadji, [h`ad[vz]î], hadji.
  • Haematin, [h`e(h`î)m[e]tin], haematine; Haemorrhage, [h`em[e]rid[vz]], bloeding, bloed(uit)storting; Haemorrhoids, [h`em[e]r|ô|idz], aambeien.
  • Haffle, [h`af'l], stamelen, hakkelend en onduidelijk spreken, uitvluchten maken.
  • Hafiz, [h`âfiz].
  • Haft, [haft], subst. handvat, hecht, heft, woning (Schotl.); verb. in een heft zetten, van een heft voorzien; zich vestigen.
  • Hag, [hag], subst. heks, tooverkol, furie; verb. schrik aanjagen; —-ridden = aan nachtmerrie lijdende; —-seed = heksengebroed; —gish = afschuwelijk, heksen{{...
  • Hagar, [h`e`igâ].
  • Haggard, [h`ag[e]d], wild, ongetemd, verwilderd, bleek en vervallen.
  • Haggis, [h`agis], fijn gehakte schapekop met hart, lever en longen; een Schotsche schotel van schapenlongen, hart en lever met uien, en gekookt in eene schapenmaag.
  • Haggle, [h`ag'l], knibbelen, afdingen; —r.
  • Hagiographa, [hagi`ogr[e]f[e]], [h|e|id[vz]i`ogr[e]f[e]], de boeken van het O. Testament met uitzondering van de Mozaische en de Profeten; levensgeschiedenissen der Heiligen; Hagiology, [hagi`ol[e]dzi]], [h|e|id[vz]i`ol[e]d[vz]i], geschiedenis der Hagiographa; werk over de levens van (R.-K.) heiligen.
  • Hague (The), [dh[e]h`e`ig], 's-Gravenhage.
  • Hah, [hâ], ha!
  • Ha-ha, [h`âhâ], [hâh`â], opening in een tuinomheining met een droge sloot er voor; ook die sloot zelf.
  • Haidarabad, [h|a|id[e]r[e]b`ad]; Haidee, [h|a|id`î]; Haigh, hei.
  • Hail, [heil], subst. aanroep, welkomstgroet, bezoek; interj. heil! verb. begroeten, aanroepen, praaien, geboortig zijn van: He is within (out of) — = hij kan (niet) beroepen worden, is (niet) vlak bij de hand, is binnen (buiten) het bereik van de stem; That man is —-fellow-well-met with all people = hij is een allemansvriend; The ship was —ed by us = gepraaid; Where do you — from = komt gij vandaan (waaien)? This dictionary —s from America = is een Amerikaansch voortbrengsel; They sang a — Mary! = een Ave Maria.
  • Hail, [heil], hagel; verb. (doen) hagelen; —shot = kartetsvuur; —stone = hagelsteen; —storm.
  • Hair, [h`ê[e]], haar; ook adj.: It is my friend to a — = op-en-top, tot op een haar; Within a — of = op een haar na; Let us not split —s = laten wij niet haarkloven, vitten, etc.; Not to turn a — = onbewogen blijven; —breadth = haarbreedte, zéér kleine afstand: It was a —breadth escape = wij brachten er nog net het leven af; —brush = haarborstel; —cloth — (paarde)haren stof; —dresser = kapper; —-dye; —-lace = haarlint;