Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/496

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HAMMOCK.


  • brengen, publiek verkoopen; I'll be —ed if I do it = je mag op mij schieten als ik het doe; He is always —ing at it = hij houdt vol, geeft het niet op; I have —ed it out at last = ten laatste ben ik er achter, eindelijk begrijp ik het; —-axe = werktuig, aan de eene zijde hamer, aan de andere bijl; —-cloth = kleed over den bok van een rijtuig; —fish = hamervisch(-haai) = —-head; —-hard(en) = koud metaal door hameren harden; —-stone = splijthamer.
  • Hammock, [h`am[e]k], hangmat; —-chair = stoel met linnen zitting en rug; —-nettings = plaats, waar de hangmatten overdag worden geborgen; vinkennet of enternet.
  • Hamper, [h`amp[e]], subst. grove sluitmand, kluister, boei, tuigage; — verb. in eene sluitmand doen, belemmeren, boeien, in de war brengen.
  • Hampshire, [h`amp[vs][e]]; Hampstead, [h`amsted]; Hampton, [h`amt'n].
  • Hamshackle, [h`am[vs]a'kl], den kop (van os of paard) aan een der voorpooten vastmaken, temmen, beteugelen.
  • Hamster, [h`amst[e]], hamster.
  • Hamstring, [h`amstri[n,]], subst. kniepees; — verb. verlammen door het doorsnijden der kniepees (of staartspier bij een walvisch).
  • Hand, [hand], subst. hand, handvol, handvat, wijzer, handeling, bekwaamheid, acte; deel, zijde, kant, werkman, fabrieksarbeider, matroos, ingewijde; schrift, spel kaarten, een der spelers, vijf (van een artikel dat verkocht wordt), pak tabak; — verb. overhandigen, aangeven, vastmaken, geleiden, helpen, overleveren: To be a clever — at = knap zijn in; An old — = een ervaren, gewikst persoon; His — was against everybody = hij was in opstand tegen ieder; My —s are clean = ik ben onschuldig; I have come out of this business with clean —s = ik ben eerlijk gebleven; —s across! = handen over elkaar; He won the race —s down = op zijn doode gemak; —s off! = handen thuis! niet aankomen; —s up! = geeft u over! It was a —-to{{bar|2fight = gevecht van man tegen man; They are —-and-glove (= — in glove) with = koek en ei, op intiemen voet; My brother is on the mending — = aan de betere hand; My sword was at — = bij de hand, dicht bij; I have received many kindnesses at your —(s) = van u; The time was at — = op handen; The horse is hot at — (heavy on —) = moeielijk te regeeren; I bought it at first (second) — = uit de eerste (tweede) hand; She came out at the right — = kwam er goed af; The child was brought up by — = met kunstmatig voedsel; He sent his reply by — = met een bode; Take him by the — = aan uwe hand, onder uwe hoede; To go from — to — = van den een tot den ander; — to mouth = armelijk, pover: From — to mouth = voor onmiddellijke behoefte; To live from — to mouth = van de hand in den tand; — over fist = — over — = hand over hand, langzamerhand; snel;