Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/515

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HEMP.


  • Sparta), lijfeigene; —ism = toestand van een heloot; —ry = staat van een heloot; de gezamenlijke heloten.
  • Help, [help], subst. hulp, bijstand, steun, ondersteuning, helper; verb. helpen, bijstaan, ondersteunen, voorkomen, nalaten, bedienen: There is no — for it = er is niets aan te doen; That is but my second — = ik word pas voor de tweede maal bediend; You give large —(ing)s = groote porties; He couldn't — himself = kon er niets aan doen; He shan't go if I can — it = als ik er wat aan doen kan; I couldn't — attaching myself to him = ik moest me wel aan hem hechten; Thank you for —ing me forward = dat je me zoo vooruit geholpen hebt; He —ed me off with my cloak = hielp mij afdoen; Let me — you off time = laat ik u den tijd helpen verdrijven; He —ed me on with my coat = hielp mij aantrekken; Can't you — me on = kunt gij mij niet voorthelpen? To — out with = aanvullen met; He —ed me over the stile = hij heeft mij over het hek geholpen; May I you to a potato = mag ik u geven? He —ed me to my coat = verschafte mij; —mate = helper, helpster, kameraad, echtgenoote = —meet; —er; —ful = hulpvaardig, heilzaam; subst. —fulness; —ing = portie voedsel: I have not yet finished my first —ing of veal = mijne eerste portie kalfsvleesch; —less = hulpeloos, machteloos, radeloos, ongeneeslijk: He was —lessly drunk = stomdronken; subst. —lessness.
  • Helter-skelter, [h`elt[e]sk`elt[e]], holderdebolder, verward: A — young fellow = onbesuisd.
  • Helve, [helv], steel van een hakmes, bijl, enz.; verb. van een steel voorzien: That is throwing the — after the hatchet = dat is den steel naar de bijl werpen; —r = handvat.
  • Helvellyn, [helv`elin].
  • Helvetia, [helv`î[vs][e]], Helvetië; —n, [helv`î[vs]'n], subst. en adj. Zwitser(sch); Helvetic, [helv`etik], subst. Zwitser; adj. tot Helvetië behoorende.
  • Hem, [hem], subst. "H'm", korte hoest; zoom, rand, boord; verb. "h'm" roepen, aarzelen; zoomen, insluiten, omsingelen: —med in with enemies, I knew not what to do = door vijanden van alle kanten ingesloten; My feelings —med in my speech = beletten mij te spreken; —-stitch = zoomsteek.
  • Hemans, [h`em[e]nz], [h`îm[e]nz].
  • Hematite, [h`îm[e]t|a|it], [h`em[e]tait], bloedsteen, rood en bruin ijzererts.
  • Hemi, [h`emi], (in samenstellingen) half{{...: —carp, [h`emik|âp], vrucht (zooals eene perzik) die zich vanzelf in tweeën deelt; —plegia, [h|emipl`ed[vz]a], verlamming aan de eene zijde van het lichaam; —sphere, [h`emisf|î[e]], halfrond; —tone, [h`emit|o|un], halve toon.
  • Hemlock, [h`emlok], dolle kervel; —-spruce = Canadeesche (Hemlock) spar.
  • Hemp, [hemp], hennep, werk; —-nettle =