This page needs to be proofread.
HIT.
- Hircine, [h`[â]s(a)in], sterk riekend, als v. een geit, bok, bokachtig: hircine.
- Hire, [h`a`i[e]], subst. huur, loon, belooning, steekpenning; — verb. huren van iemand, in dienst nemen voor loon, omkoopen, verhuren: To — oneself to, out = zich verhuren aan, verhuren; —less = gratis; —ling, subst. huurling; ook adj.; —r = huurder; verhuurder (= —r out).
- Hirsute, [h[â]si`ût], [h`[â]siût], behaard, borstelig, haar - -.
- His, [hiz], pron. poss. zijn, de of het zijne: He has come by — own = heeft gekregen wat het zijne was; He has come into — own = heeft zijn erfdeel gekregen.
- Hish, [hi[vs]], aanhitsen; ook interj.
- Hisk, [hisk], moeielijk ademhalen.
- Hispanicism, [hisp`anisizm], Spaansch idioom; The Hispano-Portuguese frontier = Spaansch-Portugeesche.
- Hispid, [h`ispid], borstelig.
- Hiss, [his], subst. sisklank, gesis, gejouw; — verb. sissen, fluiten (van een pijl), uitfluiten.
- Hist, [hist], aanhitsen; interj. St.!
- Histology, [hist`ol[e]d[vz]i], leer der weefsels.
- Historian, [hist`ôri[e]n], geschiedschrijver; Historic(al), [hist`orik('l)] geschiedkundig: Historical cavalcade = (pageant) = historische optocht; Historic-painting, Historic-picture = geschiedkundig schilderstuk; Historic(al)-sense = historisch inzicht; Historicalness, [hist`orik'ln[e]s], geschiedkundige waarde of waarheid; Historiette, [h|istôri`et], verhaal, kleine geschiedenis; Historiographer, [h|istôri`ogr[e]f[e]], geschiedschrijver; Historiography, [h|istôri`ogr[e]fi], geschiedschrijving; History, [h`ist[e]ri], geschiedenis, verhaal: Ancient (Modern, Natural, Sacred) —; —-piece = historische schilderij.
- Histrionic(al), [histri`onik('l)], tooneelspel .., tooneelspeler ..: Our — taste is gone = onze zin voor de tooneelspeelkunst; —s, [h|istri`oniks], tooneelkunst; H`i`strionism = de tooneelspelers, het spelen.
- Hit, [hit], subst. slag, stoot, steek onder water, aanraking, kans, gelukkige zet, treffer, succes; — verb. raken, treffen, slaan, gissen, raden, passen, gelukken, aantreffen, bedenken, ontdekken: The book is a decided — = heeft veel succes; The singer was a great — in London = maakte grooten opgang; He made an immense — with his song = had kolossaal succes; You must do it, — or miss (hitty missy) = op goed geluk af (eig. luk of raak); To — it off with = opschieten met: I always — it off with dogs and children; You have — it off = ge hebt het juist getroffen, geraden; He — off my likeness very happily = hij heeft mij goed getroffen; He — it out = hij heeft het er goed afgebracht; He — out at me = deed een slag naar mij; Her visit to America was a triumph; she — up all her hearers = zij pakte al hare hoorders in; I could not — upon the right expression = kon niet vinden; These words — the audience in their weakest place = tastten in hun zwak; I — it in his teeth = wreef het hem onder den neus; You