Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/524

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

HITCH.


  • have — the mark = het bij 't rechte eind; You — it very punctually = hebt het precies getroffen; —ting-shot = raakschot.
  • Hitch, [hit[vs]], subst. ruk, kink, steek, beletsel, hapering, tijdelijke hulp in nood; verb. vastmaken, aanhaken, met een ruk of sprong zich voortbewegen, optrekken, prettig samenwerken, aanslaan (van paarden), wegnemen: The — was due to your carelessness = door uwe zorgeloosheid ontstond het beletsel; Some — had occurred = er was een kink in den kabel gekomen; There the — lies = daar zit de knoop; Upon the least — I will have you write your lesson = als ge even hapert; The extinguisher was —ed to the candlestick = het dompertje was aan den kandelaar gehaakt; Take care, lest he —es you into a story = dat hij je niet in een verhaal ten tooneele voert; He —ed on the battery = haakte aan.
  • Hither, [h`idh[e]], hierheen, aan deze zijde: — and thither = heen en weer; —most = nabij, het meest naar deze zijde; —to = tot hiertoe; —ward = herwaarts.
  • Hive, [haiv], bijenkorf, zwerm bijen, dicht bevolkte buurt; bijenkorfvormige hoed; verb. in een korf doen of verzamelen, opzamelen, bevatten, samenwonen: I will no longer — with them = met hen onder één dak zijn; —-bee = korf bij; —r = ijmker.
  • Hives, [haivz], keelontsteking; netelroos.
  • Hizzing, [h`izi[n,]], gesis.
  • Ho(a), [hou], he! ho!
  • Hoaky: By the — = alleduivels!
  • Hoar, [hö], adj. wit, grijs, beschimmeld; verb. wit of grijs maken, beschimmelen: —-frost = rijp; —-stone = grenssteen; Hoariness, subst. v. Hoary = grijs, grauw, met grijze haartjes bedekt; —-headed = met grijzen kop.
  • Hoard, [höd], subst. voorraad, hoeveelheid; hoop, geheime schat of voorraad; verb. vergaren, opzamelen, opleggen: He —ed all savings = zamelde op; —er.
  • Hoarding, [h`ödi[n,]], schutting om een in aanbouw zijnd gebouw.
  • Hoarse, [hös], schor, heesch, krassend: I am as — as a crow; subst. —ness.
  • Hoax, [houks], subst. grap, fopperij, aardigheid, "canard"; verb. eene grap hebben, foppen: To play a — upon a person = een poets bakken; —er.
  • Hob, [hob], subst. vooruitspringend plaatje aan een haard om iets warm te houden; naaf; houten pin, kinderspel waarbij naar een op een hob geplaatst geldstukje wordt gegooid: To play — with = een speldje steken voor (fig.).
  • Hob-and-nob, [h`ob[e]n(d)n`ob], drinken, een lijntje trekken met, vertrouwelijk praten, omgaan met.
  • Hobbes, [h`obz], Hobbes; Hobbism, [h`obizm], wijsgeerig stelsel van Th. Hobbes (1588-1679); Hobbist.
  • Hobble, [h`ob'l], subst. hinken, strompelen; verlegenheid, moeielijkheid; verb. strompelen, kluisteren van paarden, knoeien,