Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/582

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

INTERLUNAR.


  • Interlunar, [int[e]l(j)`ûn[e]], den tijd van de nieuwe maan betreffende: — nights.
  • Intermarriage, [int[e]m`arid[vz]], onderling huwelijk (tusschen families of stammen); Intermarry, [int[e]m`ari], onder elkander huwen.
  • Intermaxillary, [int[e]m`aksil[e]ri], [int[e]maks`il[e]ri]: — bone = tusschenkaaksbeen.
  • Intermeddle, [int[e]m`ed'l], zich (ongepast) bemoeien met; —r = bemoeial.
  • Intermediary, [int[e]m`îdj[e]ri], tusschenliggend of komend, verbindings - -; subst. agent, tusschenpersoon.
  • Intermediate, [int[e]m`îdjit], tusschen(komend of liggend), verbindings - -, indirect: — cylinder = middelb. druk cylinder; — education (— schools) = middelbaar onderwijs (hoogere burgerscholen); — person = tusschenpersoon.
  • Interminable, [int`[â]min[e]b'l], oneindig, vervelend, gerekt; subst. —ness.
  • Intermingle, [int[e]m`i[n,]g'l], (zich) onderling vermengen.
  • Intermission, [int[e]m`i[vs]'n], tusschenpoos, onderbreking; Interm`i`ssive.
  • Intermit, [int[e]m`it], tijdelijk afbreken, ophouden, verpoozen; —tence, —tency = onderbreking; —tent fever = intermitteerende koorts = —ting fever.
  • Intermix, [int[e]m`iks], onder elkander mengen; —ture = mengsel, dooreenmenging.
  • Intermural, [int[e]mj`ûr'l], tusschen de muren.
  • Intermuscular, [int[e]m`[a]skjul[e]], tusschen de spieren.
  • Intern, [int`[â]n], interneeren, waren naar het binnenland zenden (Amer.); —al = innerlijk, inwendig, inlandsch; —`ation = zending naar het binnenland; —ment = interneering.
  • International, [|int[e]n`a[vs][e]n'l], subst. "de Internationale" Zie: —ist adj, internationaal: — law = volkenrecht; —ism = internationalisme; —ist, subst. lid van de "Internationale", soc. arbeidersvereenig. opgericht te Londen in 1864; adj. tot de "I" behoorende; —ize = internationaal maken.
  • Internecine, [int[e]n`îs(a)in], moorddadig, verdelgings-: — war.
  • Internodal, [int[e]n`o`ud'l], tusschen twee knoopen of geledingen; Internode, [`int[e]noud], lid of been tusschen twee knoopen of geledingen.
  • Internuncius, [int[e]n`[a]n[vs][e]s], pauselijk vertegenwoordiger.
  • Interoceanic, [int[e]r|o|u[vs]i`anik], tusschen twee oceanen.
  • Interosseal, [int[e]r`osi[e]l], tusschen de beenderen gelegen = Inter`o`sseous.
  • Interpellant, [int`[e]pel'nt], in de rede vallend; interpellant; Interpellate, [int`[e]peleit], interpelleeren; |Interpell`ation = interpellatie.
  • Interplead, [int[e]pl`îd], met iemand over eigendomsrecht procedeeren.
  • Interpolate, [int`[â]p[e]l|e|it], inschuiven, tusschenvoegen, interpoleeren; Int`e`rpol|ator; |Interpol`ation = interpolatie.
  • Interpose, [int[e]p`o`uz], tusschenplaatsen, (zich) opdringen, in de rede vallen, tusschen beide komen, in 't voorbijgaan opmerken: