Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/600

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

JOE.


  • Joe, [d[vz]ou] = Joseph, John; een fourpenny stuk, en = — Miller = oude "mop", een uit den Enkhuizer; Not for Joe = Not for Joseph.
  • Jog, [d[vz]og], subst. stootje, sukkeldraf; verb. zachtjes aanstooten, vooruitstooten, heen en weer loopen, horten, sukkelen: Shall I — your memory for you? = opfrisschen, wakker schudden; I am —ging = ik ga er van door; —-trot, subst. sukkeldrafje; routine; adj. eentonig, vervelend.
  • Joggle, [d[vz]`og'l], waggelen, rammelen, tegen elkaar stooten, inkepen.
  • John, [d[vz]on], Jan, Johannes; St. — the Baptist = Johannes de Dooper; — Bull = de Engelsche natie; — Company = de Oost-Ind. Compagnie; — Dory, [d[vz]ond`ôri], zonnevisch, St. Pietersvisch.
  • Johnny, [d[vz]`oni], verkleinw. van John; vent, enz.: He is a soft — = een groote sul; — cake = maïskoek (Amer.); Amerikaan (Amer.); — Crapaud, [d[vz]`onikr[e]p`o`u], de Fransche natie; — Raw = recruut, landrot; The Head Johnnies in the Primrose League = kopstukken.
  • Johnson, [d[vz]`ons'n]: —ese, [d[vz]ons[e]n`î`z], [d[vz]ons[e]n`îs], klassieke, deftige stijl van Dr. Johnson (1709-84); Johnston(e), [d[vz]`onst'n].
  • Join, [d[vz]ôin], vereenigen, verbinden, samenvoegen, zich aansluiten bij, lid worden van, instemmen, overeenstemmen, grenzen aan, samengaan, enz.; subst. verbinding, verbindingsplaats: Will you join us = doet (of gaat) ge mee met ons, kom je bij ons zitten ? To — battle = slaags raken; To — hands with = de hand reiken, bijstaan; I have —ed interests with him = mijne belangen met de zijne verbonden; He —ed the majority = stierf; To — a ship = aan boord gaan, zich inschepen; Shall we — tables? = de tafels aan elkaar zetten? I did not — with him = was het niet eens; Joinder = vereeniging van twee zaken in een proces (Jur.) = — of action; Joiner = schrijnwerker; —y = schrijnwerkersvak of -beroep.
  • Joint, [d[vz]ôint], verbinding, aanknoopingspunt, gewricht, knoop, scharnier, dwarsspleet; groot stuk vleesch; adj. vereenigd, verbonden, gezamenlijk, solidair; verb. vereenigen; in joints verdeelen: Out of — = uit het lid, uit de voegen, in wanorde (Zie Nose); — and several = allen zonder onderscheid; On — account = voor gezamenlijke rekening; —-gout = gewrichtsrheumatiek; —-heir = mede-erfgenaam; —-stock = maatschappelijk kapitaal: —-stock company = maatschappij op aandeelen; —-stock Bank = commandite bank; —-stool = vouwstoel; —-tenancy = medebezit; —-tenant = medebezitter; —er = lange schaaf, reeschaaf; —ing-plane = reeschaaf; —ing-rule = winkelhaak.
  • Jointure, [d[vz]`ô`intj[e]], subst. goederen vastgezet op eene vrouw bij haar trouwen, om de opbrengst ervan na mogelijk overlijden van haar man te genieten; verb, vastzetten op.