This page needs to be proofread.
JUMP.
- Judicable, [d[vz]`ûdik[e]b'l], onderworpen aan de jurisdictie; Judicative, [d[vz]`ûdik[e]tiv]: — faculty, power = vermogen tot oordeelen.
- Judicature, [dz`ûdik[e]tju[e]]?], rechtersambt, rechtspleging, rechtspraak, rechtsgebied, gerechtshof.
- Judicial, [d[vz][e]d`i[vs]'l], rechterlijk, gerechtelijk, critisch.
- Judiciary, [d[vz][e]d`i[vs][e]ri], subst. de rechterlijke macht; adj. gerechtelijk, rechtsprekend.
- Judicious, [d[vz][e]d`i[vs][e]s], oordeelkundig, scherpzinnig, verstandig, weloverlegd; subst. —ness.
- Judith, [d[vz]`ûdith].
- Judy, [d[vz]`ûdi], Judithje; de "vrouw" (Trijn) van Punch in de poppenkast; vogelverschrikker (fig.).
- Jug, [d[vz][a]g], kruik, pot; gevangenis; nachtegaalslag; — verb. slaan als een nachtegaal, stoven, opsluiten: Not by a —ful = in geen geval (Amer.).
- Jugal, [d[vz]`ûg'l], tot het jukbeen behoorende.
- Juggernaut, [d[vz]`[a]g[e]n|ôt], de Ind. Godheid Krischna, meer in het bijzonder het beeld van den God te Puri in Orissa; Moloch (fig.); iets waaraan men meedoogenloos wordt opgeofferd of zich blindelings opoffert.
- Juggins, [d[vz]`[a]ginz], sul.
- Juggle, [d[vz]`[a]g'l], subst. goocheltoer, bedriegerij; — verb. goochelen, bedotten; —r = goochelaar, bedrieger; —ry = goochelarij, bedriegerij.
- Jugular, [d[vz]`ûgjul[e]], subst. keelader; adj. tot nek of keel behoorende; Jugulate, [d[vz]`ûgjul|e|it] = keelen, den hals afsnijden, smoren (fig.).
- Juice, [d[vz]ûs], sap: To stew in one's own — = in zijn eigen vet gaar smoren; —less; Juiciness = sappigheid; adj. Juicy = sappig.
- Ju-ju, [d[vz]`û-d[vz]û], fetisch, fetischdienst, daarmee verrichte vervloeking (Afrika).
- Jujube, [d[vz]`ûd[vz]ûb], jujube.
- Juke, [d[vz]ûk], buigen; duiken (Schotl.).
- Julep, [d[vz]`ûlep], koeldrank; soort bowl bestaande uit whisky, ijs, suiker, pepermunt (Amer.).
- Julia, [d[vz]`ûli[e]], Julia.
- Julian [d[vz]`ûli[e]n]: — account = Juliaansche (door Julius Caesar ingestelde en tot 1572 in Engeland gebruikelijke) tijdrekening; — Alps; Juliana, [d[vz]ûli`an[e]].
- Juliers, [d[vz]`ûli[e]z], Gulik. Juliet, [d[vz]`ûli[e]t]. Julius, [d[vz]`ûli[e]s].
- July, [d[vz]ul`a`i], Juli.
- Jumar, [d[vz]`ûmâ], (fabel) muilos, osezel, muilpaard.
- Jumble, [d[vz]`[a]mb'l], subst. verwarring, mengelmoes; soort koekje; — verb. door elkaar gooien, door elkaar raken of geschud worden: — sale = goedkoope bazaar.
- Jump, [d[vz][a]mp], subst. sprong, soort van buis; — verb. springen, snel rijzen, stooten, hotsen, overheen springen, laten dansen, zich werpen op; een claim in bezit nemen tijdens de afwezigheid van den eigenaar (Amer.); wagen: —s = lijfje, zoogcorset; He —ed at my proposal = pakte met beide handen aan; To — at (to) conclusions