Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/666

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

LOW.


  • achtelijke beginselen; —-necked = (japon) met laag uitgesneden hals; —-pitched roof = laag dak; —-pressure = lage drukking, laagdruk; —-priced = goedkoop; —-rated = geminacht; goedkoop; —-spirited = somber, neerslachtig; subst. —-spiritedness; An easy, —-tread staircase = met lage treden; —-voiced = met zachte, vriendelijke stem; Lower = lager, onder - -; verb. laten zakken, verlagen, lager draaien, vernederen, strijken: To — the colours = de vlag strijken (ook fig.); To — the gas; Prices were —ed = de prijzen werden verminderd; I will — his pride = ik zal zijn trotsch wel breken; —most = laagst; At lowest = op z'n laagst, minst; Lowliness = subst. v. Lowly = laag, nederig, bescheiden; deemoedig; Lowness = laagheid, diepte, ontoereikendheid, gemeenheid, enz.
  • Low, [lou], subst. geloei; verb. loeien, bulken; —-bell = bel aan den hals van vee; een bel gebruikt bij het bat-fowling.
  • Lowe, [lou]; Lowell, [l`o`u[e]l]; Lowestoft, [l`o`ustoft].
  • Lower, [l`a`u[e]], dreigend, somber en norsch zien: —ing thunder-clouds = dreigende onweerswolken.
  • Lowndes, [laundz]; Lowth, [lauth].
  • Loyal, [l`ô`i[e]l], trouw, oprecht, eerlijk; —ist; —ty = trouw.
  • Lozenge, [l`o`z'n[vz]], ruit (Herald.); ruitvormige tablet of pastille; ruitvormige vensterruit; —-moulding = versiering met ruitvormige paneelen; —-shaped = ruitvormig = —d.
  • Lubber, [l`[a]b[e]], lomperd, lummel; onbevaren matroos.
  • Lubricant, [l(j)`ûbrik'nt], glad of smeuig makend; subst. smeersel; Lubricate, [l(j)`ûbrik|e|it], smeren, olieën; subst. L|ubric`ation; L`ubric|ator = smeertoestel.
  • Lucan, [l(j)`ûk'n], Lucanus.
  • Luce, [l(j)ûs], volwassen snoek.
  • Lucernal, [lus`[â]n'l], lamp {{...: — microscope = lampmicroscoop.
  • Lucern(e), [l(j)us`[â]n], [l(j)`ûs[e]n], honigklaver.
  • Lucern, [l(j)us`[â]n], [l(j)`ûs[e]n], Lucia, [l(j)`û[vs][e]]; Lucian, [l(j)`û[vs]'n].
  • Lucid, [l(j)`ûsid], schitterend, stralend, helder, duidelijk, begrijpelijk: — interval = helder oogenblik; subst. Luc`i`dity = —ness.
  • Lucifer, [l(j)`ûsif[e]], de Satan; Venus (ster); lucifer = — match; —ian, [l(j)|ûsif`îri[e]n], satansch.
  • Lucilius, [l(j)usil`i[e]s]; Lucina, [l(j)us`a`in[e]].
  • Luck, [l[a]k], toeval, geluk, fortuin: Good —, Ill — = geluk, ongeluk; Worse — = jammer genoeg! He was down on his — = er slecht aan toe, in geldverlegenheid; You are in — = gij boft; He has a run of good — = het loopt hem voortdurend mee; — for the fools, and chance for the ugly = gekken krijgen de kaart; —-penny = gelukspenning, kleine som, die de verkooper aan den kooper teruggeeft als gelukspenning; —iness = geluk; —y = gelukkig: He is a —y dog; Un—y in love, —y at play = gelukkig in het spel, ongelukkig in de liefde; A —y