Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/755

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

NOTE.


  • zijn aangezicht schenden (fig.); All my life my — was kept to the grindstone = heb ik hard moeten werken; You can lead them by the — = blindelings leiden of doen volgen; To pay through the — = duur betalen, duur te staan komen; That has put his — out of joint = hem den voet gelicht; When the baby came the little boy's — was put out of joint = was de kleine jongen "Benjamin-af"; To snap a person's — off = afsnauwen; He speaks in the — = spreekt door den neus; He thrusts (puts, shoves) his — into everything = steekt zijn neus in alles, bemoeit zich met alles; He turned up his — at it = hij trok er zijn neus voor op; He put his thumb to his — = bracht {{... aan (ook als teeken van minachting); He did it under my very — = hij deed het waar ik bij was; —-bag = voederzak (van een paard); in kellner's slang: bezoeker die zijn eigen mondvoorraad meebrengt: The British Museum reading-room is made a —-bag of by many = velen gaan naar de leeszaal van het B. M. om warm onder dak te zijn; —-band = neusriem; —-bleed = gemeen duizendblad; —-gay = ruiker; —hole = neusgat; —-piece = neusriem; mondstuk; objectief uiteinde van een microsc.; —-ring = ring door den neus; —d: Flat —d = met een platten neus; —less = zonder neus; Nosing = vooruitstekende rand van lijstwerk.
  • Nostalgia, [nost`ald[vz][e]], heimwee (naar = for); Nostalgic = heimwee hebbend.
  • Nostril, [n`ostril], neusgat.
  • Nostrum, [n`ostr'm], kwakzalversmiddel.
  • Nosy, [n`o`uzi], met grooten neus.
  • Not, [not], niet: — at all = geenszins, integendeel; — by a very long way = geenszins; — in the least = in het minst niet; — if I know it = ik denk er niet aan, het komt niet bij mij op; Will they do it? — they = 't mocht wat, dat kun je begrijpen.
  • Notabene, [n`o`uta b`înî].
  • Notability, [n|o|ut[e]b`iliti], merkwaardigheid, gewichtigheid; notabele; Notable, [n`o`ut[e]b'l], merkwaardig, aanzienlijk, groot, uitstekend, bekend, berucht, flink (v. huisvr. = n`o`table); subst. kopstuk, notabele: Assembly of —s = afgevaardigden van Frankrijk (1787); subst. —ness.
  • Notalgia, [n[e]t`ald[vz][e]], pijn in den rug.
  • Notarial, [n[e]t`êri[e]l], notariëel; Notary, [n`o`ut[e]ri], notaris = — public = Public —.
  • Notation, [nout`e`i[vs]'n], aanteekening, opschrijving, notatie.
  • Notch, [not[vs]], subst. kerf, inkeping, keep, gergel; bergpas (Amer.); verb. kerven, inkepen, opschrijven: The stick was —ed across at regular distances = over den stok waren op gelijken afstand inkepingen gemaakt; —-board = wang van een trap.
  • Note, [nout], subst. opmerking, bekendheid, beteekenis, belang, (verklarende) aanteekening, uitlegging, briefje, mededeeling, nota, rekening, orderbriefje, promesse (ook: — of hand), toon, noot; verb. aanteekenen,