Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/857

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PORTE.


  • *lar, [p`opjul[e]], bij het volk geliefd, populair, gemakkelijk te begrijpen; Popularity, [p|opjul`ariti], populariteit; volksgunst; P|opulariz`ation, subst. v. Popularize, [p`opjul[e]r|a|iz], populair maken; Populate, [p`opjul|e|it], bevolken, voortplanten; P|opul`ation = bevolking; P`o`pulous = dicht bevolkt, vol menschen; subst. —ness.
  • Porcate(d), [p`ökit(id)], evenwijdig geribd.
  • Porcelain, [p`öslin], subst. porselein; adj. porselein{{...: —-clay = porseleinaarde; —-ware; —ize = door hitte in eene porseleinachtige stof veranderen; Porcel(l)anous, [p`ös[e]l[e]n[a]s], [p`ös[e]l|e|in[e]s], [p|ös`el[e]n[a]s], porseleinachtig, porselein{{...
  • Porch, [pöt[vs]], portiek, portico, portaal: The — = school der Stoïcijnen.
  • Porcine, [p`ös(a)in], tot de zwijnen behoorende.
  • Porcupine, [p`ökjup|a|in], stekelvarken: — quill.
  • Pore, [pö], turen, staren, vlijtig studeeren (= To — over, on, upon one's books), nauwkeurig onderzoeken.
  • Pore, [pö], porie.
  • Porgy, [p`öd[vz]i], soort v. zeebrasem (Am.).
  • Poriform, [p`ôrif|öm], als eene porie.
  • Pork, [pök], varkensvleesch; —-butcher; —er = (gemest) varken; Pork`o`polis = bijnaam voor Cincinnati en Chicago.
  • Pornographer, [pön`ogr[e]f[e]], pornograaf; adj. Pornogr`a`p`hic; Porn`o`graphy = pornographie.
  • Porose, [p`o`urous], poreus; subst. Por`o`sity; Porous, [p`o`ur[e]s], poreus; subst. —ness.
  • Porphyritic(al), [p|öfir`itik('l)], porfierachtig, porfier bevattend; Porphyry, [p`öfiri], porfier.
  • Porpoise, [p`öp[e]s], bruinvisch: As fat as a — = zoo vet als modder.
  • Porrect, [por`ekt], uitgestrekt; ook verb.; subst. —ion.
  • Porridge, [p`orid[vz]], havermeelpap.
  • Porringer, [p`orin[vz][e]], kommetje, nap.
  • Port, [pöt], haven; houding, voorkomen; portwijn; poort, ingang, bakboord, geschutpoort; adj. aan bakboordzijde; — verb. het roer naar links overleggen: Free, Inner, Out— = vrijhaven, binnenhaven, buitenhaven; The ship made (the) — = liep{{... binnen = put in at the —; — of departure, destination, distress, refuge (ook fig.); —-admiral = havencommandant; —-bar = havenbank, boom om eene haven of geschutpoort af te sluiten; —-charges, —-dues = havengelden; —-*cullis = hamei; —hole = patrijspoort; —-lanyard (—-rope) = touw om de deur der geschutpoort op te trekken; —last = dolboord; —-lid = deur eener geschutpoort; —-side = bakboordzijde; —-town; —-vein = poortader; —-wine.
  • Portability, [p|öt[e]b`iliti], subst. v. Portable, [p`öt[e]b'l], niet zwaar, draagbaar; subst. —ness; Portage, [p`ötid[vz]], het dragen, draagloon, afbreking van eene waterverbinding (zoodat de goederen daarover moeten worden gedragen).
  • Portal, [p`öt'l], deur, portaal, ingang, poortje.
  • Porte, [pöt]: The Sublime — = de Verheven Porte.