Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/86

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BAPTISM.


  • bij de marine geen vleesch werd verstrekt — (—-tree) = heilige Ind. vijgeboom.
  • Banish, [b`ani[vs]], verbannen; —ment, verbanning.
  • Ban(n)ister, [b`anist[e]] = Baluster.
  • Banjo, [b`and[vz]ou], banjo.
  • Bank, [ba[n,]k], subst. zandbak, aardwal, talud; oever, bank, geldbank, doft; — verb. indammen, (zich) ophoopen; in rekening staan met een bank, deponeeren, realiseeren: —er = bankier, bankhouder; grondwerker; visschersvaartuig op de banken van New-Foundl.; modelleerbank: Discount (Mortgage—, Savings—) = Disconto (Hypotheek-, Spaar-) bank; — of Deposit (— of Issue) = Deposito (Circulatie) bank; He broke the — = deed de bank springen; A —ed-up fire = bedekt of ingerakeld vuur; —-agent = directeur van eene filiaalbank; —-bill = wissel, bankbiljet; —-book = bankboek; —-engine = hulplocomotief (bij hoogten); —-holiday = Paaschmaandag, Pinkstermaandag, 1e Maandag in Aug., en 2e Kerstdag; in Schotland Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, 1ste Maandag in Mei en Augustus en Kerstdag; —-note = bankbiljet; —-rate = bankdisconto; —smack = visschersvaartuig (Newfoundland); —-stock = kapitaalvoorraad; —ing and commission-business = bankiers- en wisselzaak (commissionairsz.): —ing-house = bankiershuis.
  • Bankrupt, [b`a[n,]kr[a]pt], subst. bankroetier; adj. bankroet; — verb. bankroet gaan of maken: Act of — = faillietverklaring; — commissioner = curator; Bankruptcy Act = wet op het faillissement.
  • Banner, [b`an[e]], banier: He joined, followed (fought under) our —s = streed onder onze banieren; —ed = van banieren voorzien; —et = baanderheer; vaantje.
  • Bannock, [b`an[e]k], koek van erwten- of gerstenmeel (Schotl.); Bannockburn, [ban[e]kb`[â]n].
  • Banns, [banz], geboden: To ask (publish, put up) the — = kerkelijk afkondigen; To forbid the — = bezwaren inbrengen tegen de afkondiging.
  • Banquet, [b`a[n,]kw[e]t], subst. banket; — verb. banketeeren; —er = deelnemer aan een banket; —ing-hall = feestzaal.
  • Banquette, [b[e][n,]k`et], banket (Mil.); steil talud; voetpad op eene brug; trottoir.
  • Banshee, [b`an[vs]i], geest in de gestalte van eene oude vrouw (Ierl. en Schotl.), die een aanstaand sterfgeval aankondigt.
  • Banstickle, [b`anstik'l], stekelbaars.
  • Bantam, [b`ant'm], [bant`am], subst. Bantamsch dwerghoen; adj. Bantamsch; klein; strijdlustig; gewichtig; —-work = nagemaakt Japansch snijwerk.
  • Banter, [b`ant[e]], subst. scherts, boert; — verb. schertsen, gekscheren, schertsend plagen.
  • Bantling, [b`antli[n,]], klein kindje: In our — days = kinderjaren.
  • Banyan, [b`anj'n] = Banian (-tree).
  • Baobab, [b`e`i[e]bab], [b`â[e]bab], apenbroodboom.
  • Baptism, [b`aptizm], doop: — of fire = vuurdoop; Bapt`i`smal = doop - -: — certificate (— font); Baptist = baptist: St. John