Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/87

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

BAR.


  • the — = Joh. de Dooper; B`a`ptistery = doopkapel; doopbekken; Bapt`i`stic = doop- -; baptisten - -; Bapt`ize = doopen.
  • Bar, [bâ], stang, houten boom, sluitboom, hindernis, hefboom, barrière, slagboom; eene zandbank bij den mond eener haven; balie, orde der advocaten, rechtbank; buffet; balk (in een wapenschild), dwarsstreep, eene lijn op den notenbalk (voor de maat); eene exceptie, die 's klagers aanklacht vernietigt; staaf; — verb. met een boom of boomen sluiten; uitsluiten, beletten, belemmeren, versperren, doorkruisen met lijnen en strepen: Horizontal and parallel —s = rekstok en brug; The hunter cleared all the —s = nam al de hindernissen; The host was in the — = buffet; The — of the harbour = ondiepte; — of soap = reep; The — are of a different opinion = de advocaten; There is no case at — at present = aanhangig; A trial at — = een behandeling voor al de rechters van een hof; At the — of public opinion; He was called to the — = werd toegelaten als advocaat; Called within the — = tot King's (Queen's) Counsel benoemd worden; To change the — for the Bench = van advocaat overgaan bij de magistratuur; To cross the — = sterven; To study for the — = in de rechten; A bird with a —red tail = gestreept; A cross—-red shirt; This statute —s my right of a free choice = verhindert; —ring = barring; prep. uitgezonderd: I will take them all —(ing) these = met uitzondering van; —ring-out = het buitensluiten van den leeraar door leerlingen (met Kerstmis of Vasten); —-iron = staafijzer; —-keeper = buffetknecht; kroeghouder (Americ.); —-maid = buffetmeisje; —-man = buffetknecht; —-master = mijnopzichter; —-*room = gelagkamer; —-shoe = rondom gesloten hoefijzer; —-soap = zeep aan reepen; —-shot = boutkogel; —-sinister (Zie Bend-sinister); —-tender = buffethouder.
  • Barb, [bâb], subst. Barbarijsch paard; soort duif; baard, schachtveertjes; weerhaak; wapenrusting voor een paard; — verb. van weerhaken voorzien; barbieren: —ed wire fence = prikkeldraadversperring.
  • Barbacan, [b`âb[e]k'n], buitenwerk, wachttoren.
  • Barbadoes, [bâb`e`idouz], Barbados. (W. Ind.).
  • Barbarian, [bâb`êri[e]n], subst. barbaar, wilde, wreedaard; adj. barbaarsch, wild, onmenschelijk; Barb`a`ric, barbaarsch; Barbarism, [b`âb[e]rizm], barbarisme (gramm.), barbaarschheid, wreedheid; Barb`a`rity = barbaarschheid; B`a`rbarous = barbaarsch; subst. —ness.
  • Barbary, [b`âb'ri], Barbarije: —-ape = Turksche aap.
  • Barbate(d), [b`âbit(id)], behaard.
  • Barbecue, [b`âb[e]kjû], subst. groote rooster; een in zijn geheel gebraden groot dier; volksfeest waar zulk een gebraad wordt opgegeten; terras waarop koffieboonen worden gedroogd (Amer.); — verb. een dier in zijn geheel braden.
  • Barbel, [b`âb'l], barbeel.