Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/863

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PRACTICABILITY.


  • —er = stamper; {{... ponder: Ten —er = tienponder, banknoot van 10 £.
  • Pour, [pö], gieten, storten, stroomen, vloeien: It never rains but it —s = een (on)geluk komt zelden alleen; He —ed forth his heart to me = stortte zijn hart voor mij uit; To — in a volley = een salvo geven; Shall I — you out another glass? = zal ik u nog eens inschenken?
  • Poussette, [pus`et], subst. figuur v. d. country-dance, waarbij de 2 paren elkaar kruiselings de hand geven en ronddraaien; verb. in paren ronddraaien.
  • Pout, [paut], subst. hoentje; meisje, liefje; het vooruitsteken der lippen, het pruilen; verb. de lippen vooruitsteken (om gemelijkheid, landerigheid of verachting uit te drukken), pruilen, uitsteken; —er = pruiler; kropduif.
  • Poverty, [p`ov[e]ti], armoede, behoefte, gebrek, onvruchtbaarheid: To bring a person to —, To reduce to — = tot armoede brengen.
  • Powder, [p`a`ud[e]], subst. poeder, buskruit; verb. tot poeder maken, bestrooien of bepoederen, zouten, poeieren: To lie in — = in duigen liggen; You waste your — and shot = verschiet vergeefs je kruit; I am in good health and —ing away at my novel = schrijf hard aan mijn roman; —-box = poederdoos; kruitkist; —-cart = caisson of kruitwagen; —-chest = kruitkist; springmijn; —-flask = kruithoorn = —-horn; —-magazine = kruithuis; —-mill = kruitfabriek; —-mine = kruitmijn; —-puff = poederkwast; —-room = kruitkamer (in een schip); —-sugar; —y = gelijkende op kruit of poeder (poeier), kruimelig, stoffig, gepoederd.
  • Powell, [p`a`u[e]l], [p`o`u[e]l].
  • Power, [p`a`u[e]], macht, kracht, vermogen, geest, bekwaamheid, invloed, gezag, mogendheid, menigte, hoop: — of attorney = volmacht, procuratie; It does not lie in my — = ik heb het niet in mijne macht; —s = gaven of vermogen: The —s that be = de gestelde machten, de overheid; The —s be thanked for it = dank zij den Goden; Merciful —s = goeie Goden! The Great European —s = Groote Europeesche mogendheden; —-house (—-station) = electr. centrale; —-loom = stoomweefgetouw; —-press = stoomdrukpers; —ful = machtig, krachtig, vermogend; subst. —fulness; —less(ness) = machteloos(heid).
  • Powwow, [p`a`uwau], subst. Indiaansche toovenaar, tooverformulier of plechtigheden voor het genezen v. zieken, krijgsdans; rumoerige politieke bijeenkomst (Amer.); verb. bezweren, beraadslagen, woelige vergaderingen houden (Amer.).
  • Pox, [poks], pokken: Chicken—- = waterpokken; Small— = kinderpokken; A — on that fellow = de duivel hale dien vent!
  • Praam, [prâm], praam.
  • Practicability, [pr|aktik[e]b`iliti], subst. v. Practicable, [pr`aktik[e]b'l], uitvoerbaar, doenlijk; subst. —ness; Practical, [pr`aktik'l], practisch, werkdadig: A — joke = hand{{peh