Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/870

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

PREPAY.


  • klaarmaken, toebereiden: He —d for his departure = maakte zich klaar voor; He was almost —d for anything = was haast op alles voorbereid; I am not —d to pretend that = dat durf ik niet beweren.
  • Prepay, [prîp`e`i], vooruitbetalen, frankeeren: Send a telegram and — reply = met antwoord betaald; —ment = vooruitbetaling.
  • Prepense, [prip`ens], voorbedacht, vooruit beraamd: Malice —.
  • Preponderance, [prip`ond[e]r'ns], overwicht, overmachtige invloed; Preponderant = overwegend; Preponderate, [prip`ond[e]r|e|it], zwaarder wegen, het overwicht hebben; subst. Pr|eponder`ation.
  • Preposition, [pr|ep[e]z`i[vs]'n], voorzetsel; —al = als v. een voorzetsel; Prepositive, [prip`ozitiv], subst. en adj. voorop geplaatst (woord); Prepositor, [prip`ozit[e]], klassevoogd, monitor, prefekt.
  • Prepossess, [pr|îpoz`es],vooraf in bezit nemen, voor zich innemen; —ing = innemend; —ion = vroeger bezit, vroegere inbezitneming; voorafgevormde meening, vooringenomenheid; —or = vroeger bezitter.
  • Preposterous, [prip`ost[e]r[a]s], ongerijmd, belachelijk, dwaas, averechtsch; subst. —ness.
  • Prepotence, [prip`o`ut'ns], Prepotency, [prip`o`ut'nsi], groote macht, overmacht; Prepotent = overmachtig, zeer sterk, invloedrijk.
  • Prepuce, [pr`îpjûs], voorhuid.
  • Pre-Raphaelite, [pr|î-r`af[e]l|a|it], kunstenaar (dichter, schilder), die de voorgangers van Raphael tot voorbeeld neemt; adj. angstvallig getrouw aan de natuur; Pre-Raphaelitism = de kunstrichting dezer mannen.
  • Prerogative, [prir`og[e]tiv], voorrecht, privilege, prerogatief: — court = oudtijds eene geestelijke rechtbank, ook tot onderzoek van testamenten.
  • Presage, [pr`îsid[vz]], [pr`esid[vz]], voorteeken, voorgevoel, voorkennis.
  • Presage, [pris`e`id[vz]], voorspellen, een voorgevoel hebben van; subst. —ment.
  • Presbyopia, [pr|esbi`o`upj[e]], vèrziendheid; Presbyopic, [pr|esbi`opik], vèrziend.
  • Presbyter, [pr`ezbit[e]], [pr`esbit[e]], ouderling, geestelijke van de Presbyteriaansche kerk; —ian, [pr|ezbit`îri[e]n], [pr|esbit`îri[e]n], Presbyteriaansch, aanhanger v. Pr|esbyt`erianism = stelsel v. kerkbestuur door Presbyters; —y = raad van ouderlingen, het presbyterianisme.
  • Prescience, [pr`î[vs]i[e]ns], vóórwetenschap, Prescient = voorafwetend.
  • Prescind, [pr`isind], afsnijden; afzonderen.
  • Prescribe, [priskr`a`ib], voorschrijven, geneeskundig behandelen (for), ongeldig maken door verjaring, verjaren; —r; Prescript, [pr`îskript], subst. voorschrift, bevel; adj. voorgeschreven; Prescr`i`ptible = wat voorgeschreven mag worden; Prescr`i`ption = voorschrift, recept; recht door verjaring; Prescr`i`ptive = verjaard, door lang gebruik verkregen: — right.
  • Presence, [pr`ez'ns], tegenwoordigheid, gezelschap, nabijheid, uiterlijk, spookverschijning, audientie: — of mind = tegenwoordigheid van geest; In — of a crisis =