Page:1920 - Engelsch-Nederlandsch Woordenboek DP.pdf/975

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page needs to be proofread.

ROMANTIC.


  • Roister, [r`ô`ist[e]], snoeven, rumoer (pret) maken; —(er) = snoever, rumoer(pret)-*maker.
  • Roland, [r`o`ul'nd], Roland: To give a — for an Oliver = met gelijke munt betalen (fig.).
  • Roll, [roul], subst. het rollen, slingeren (slingering), rol. (presentie)lijst, register, rond broodje, roffel; verb. rollen, wentelen, draaien, slingeren, roffelen, rommelen: To call the — = appél houden; To put on the — = op de rol plaatsen; To strike off the — = van de rol afvoeren; Master of the —s = eerste archivaris v. de Chancery Division of the High Court of Justice; Office of the —s = archief; —s of Court, —s of Parliament = officieele perkamentrollen van het hof of parlement, archieven; The ship —ed and pitched = slingerde en stampte; He —s himself in luxury (wealth) = baadt zich in weelde; He is like three persons —ed into one = tot één persoon vereenigd; To — into a ball = op een kluwen winden; To set the ball —ing = een zaakje aan 't rollen brengen; —-call = appèl; Roller = rolstok, rol, zware golf, lange en breede zwachtel, rolletje; —-blind = rolgordijn; —-skates = rolschaatsen; Rolling = het rollen, golven, etc.: —-fire = pelotonsvuur; —-mill = pletmolen, —-plant = —-stock; —-press = rolpers, mangel; —-stock = rollend materiaal (van een spoor); A — stone gathers no moss = op een rollende steen zet zich geen mos aan.
  • Rollick, [r`olik], zich op nonchalante, losse en vroolijke manier bewegen, overmoedig zijn: The wood was jubilant with —ing children = van de dartelende kinderen; We had some —ing fun yesterday = dolle pret.
  • Roly-poly, [r`o`ulip|o|uli], kort en dik; —-pudding = opgerold pasteideeg met confituren; He has a — growlery of style = hij heeft zoo'n gezwollen brommerigen stijl.
  • Romaic, [r[e]m`e`iik], nieuw Grieksch(e taal).
  • Romal, [r[e]m`ôl], zijden of haren stof. hoofddoek; [r[e]m`al], uit leer of paardehaar gevlochten zweep (Amer.).
  • Roman, [r`o`um'n], subst. Romein; adj. Romeinsch, Roomsch, met romein of gewone drukletter: — candle = Romeinsche kaars (soort van vuurwerk); — Catholic, subst. en adj. Roomsch-Katholiek(e); — law; —ism = Roomsche leer; —ist = Roomsch-Katholieke; —ize = latiniseeren, Roomsch maken of worden.
  • Romance, [r[e]m`âns], subst. romance, geschiedkundig verhaal, verdichting, het romantische, romantiek, Romaansche taal; adj. Romaansch; verb. romantische of overdreven verhalen vertellen, overdrijven, liegen; —r = Romancist = schrijver van romances of verdichte verhalen, opsnijder.
  • Romanese, [r|o|um[e]n`îz], Rumeensch(e taal).
  • Romanesque, [r|o|um[e]n`esk], romanesk.
  • Romantic, [r[e]m`antik], romantisch, fantastisch, schilderachtig, tot de Romant. school behoorend; ook subst.: These great —s;