Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/171

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

155 Toen een boek was uitgegeven, Dat nog vol met fouten stond, Had een criticus geschreven, Dat hij 't ding onleesbaar vond. d' Ier, die 't uitgaf, heeft bewezen, Dat hij hoorde tot het ras: ,,'t Handschrift had hij niet gelezen Voor 't in druk verschenen was." 9. Twee heel nette Iersche heeren Kregen ruzie over geld; Dat liep uit op duelleeren, Dag en uur werd vastgesteld. d' Een schreef d' ander, daags te voren, — Hij moest komen met den trein — ,,'t Is onmooglijk, met die sporen, Net precies op tijd te zijn." Maar hij scheen geen strijd te schromen, Want hij had er bij gekrast: ,JAocht ik soms Iets later komen, Wacht dan niet. Begin maar vast." 10. Patrik zat in een der parken Op een bank in grooten nood, Jam'rend: „O, mijn éénig varken, Ach! me mooie big is dood!" Een oud heertje hoorde 't leven, Keek hem medelijdend aan, Gaf hem geld, en vroeg nog even: „Waar is 't beest aan doodgegaan?" „Ach," zei Pat, nog schor en heezig, Schoon zijn smarte was verzacht, „'/ Varken werd zoo vet en vleezig, Da' 'k het beest maar heb geslacht."