Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/229

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

213 De taal geeft geen moeilijkheden: Je spreekt maar precies als je schrijft: 'k Zeg niet meer „motór" en „omreden," Of „nee, dame, dank u belijfd." Mijn haast maakt me niet aan het hikken, Ik spoel niet mijn mond met mijn drank, Ik schokschouder niet bij het slikken, Mijn tanden zijn min of meer blank. Mijn jas — geen confectie! — zit netjes, Mijn broek is volmaakt in de vouw, Mijn front vrij van kreukjes of spetjes, Mijn nagels zijn niet in de rouw. Mijn boordje — niets netters of reinere Zag j ' ooit aan den hals van een heer, Voor doperwten of capucijners Gebruik ik mijn lepel niet meer. Ik weet nu al weg met mijn handen, Als was 'k een dineur van beroep, Ik peuter niet tusschen mijn tanden, Ik slobber niet meer met mijn soep. 'k Begin niet met alles te snijden, Ik neem niet zooveel als ik kan, Ik houd de gerechten gescheiden, Ik maak er geen papje meer van. De sperges, die 'k uit heb gezogen, Die gooi ik niet meer op den grond, 'k Wijs niet met mijn mes naar mijn oogen En 'k steek het niet meer i n mijn mond. 'k Omklem het ook niet meer krampachtig, Als iemand, die zint op een moord; Zelfs douw 'k mijn servet — 't is waarachtig! — Niet meer met de punt i n mijn boord. Ik zorg dat me wangen niet blinken Bij 't kluiven aan vettige kip; Besmeur ik me snor bij het drinken, Dan zuig 'k 'm niet droog met me lip. 'k Maak da' 'k met de menschen geen mot krijg, Ik kijk bij geen schotel verbaasd, En als 'k bij de kippen kompot krijg, Dan leg 'k het op 't bordje daarnaast, 'k Zit niet met mijn beenen te trillen, Ik kneed niet mijn broodje tot deeg, De druiv' eet i k niet met de schillen,