Page:Ruize-rijmen 1922.pdf/230

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page does not need to be proofread.

214 Mijn vingerkom drink ik niet leeg. „Wat denkt u nu van mijn examen?" Zoo heb ik mijn meester gevraagd, „Ik kan je niet verder bekwamen," Wat 't antwoord, ,,'t Staat vast dat je slaagt." „Dus hebt u nu niets meer vergeten, En loop ik geen risico meer?" — — „Neen. ledereen, die je ziet eten, Die houdt je beslist voor een heer." — III. Ik ga. Bij de eerste gerechten, Ofschoon soms mijn hand nog wat beeft, Win ik met gemak de gevechten Met oesters, met boutjes en kreeft. Zoo'n maal zonder fout — 't is een héél ding! Gelukkig één schotel nog maar; 'k Zie in mijn verhitte verbeelding 't Diploma — cum laudel — al klaar. Daar krijg 'k 'n groen, stekelig monster, Het lijkt wel 'n struik, op mijn bord! Mijn harte dat klopt er en bonst er Mijn polsslag wordt koortsig en kort...... Ik zit op 't mysterie te staren Een klein plasje saus ligt er naast En hemelwaarts stijgen mijn haren, Mijn blik is verstard en verglaasd Ik kan haast geen adem meer krijgen Met moeite weerhoud ik een kreet Ik zit als een karhond te hijgen Mijn voorhoofd staat blank van het zweet De kellner, een man van het vak dus, Die ziet, hoe 't gedrocht me benauwt, Zegt zachtjes: „Meneer, 't is 'n cactus, Die eet je met peper en zout!" Een onheilverkondend gefluister d' Examencommissie pleegt raad Mijn examinator kijkt duister, En boekdeelen spreekt zijn gelaat Van oesters ben 'k niet meer geschrokken, Ik toonde me 'n held in gehakt, Maar op die vervloekt' artisjokken Ben ik, diep-rampzalige, gezakt!